Kaarten, het weer en brughoogten
Vraag 1 van 6 Punten waarde 2
U vaart op een kanaal en ziet dat u een vaste brug nadert. Op de waterkaart staat bij de brug: H 36, brughoogten in decimeters boven kanaalpeil. KP = NAP - 4 dm. De hoogte van uw schip is 30 dm boven water. Bij de brug is een peilschaal aangebracht waarop u afleest: waterniveau in kanaal is NAP - 1 dm. Hoeveel dm speling heeft u onder deze brug bij onderdoorvaart?
9 dm.
3 dm.
6 dm.
Vraag 2 van 6 Punten waarde 2
De windrichting draait met de wijzers van de klok mee. Dit wordt genoemd een:
ruimende wind.
krimpende wind.
toenemende wind.
Vraag 3 van 6 Punten waarde 2
U leest op de barometer af dat de luchtdruk geleidelijk toeneemt van 1020 hPa naar 1040 hPa. Dit geeft aan:
een verslechtering van het weer.
de nadering of ontstaan van een lagedrukgebied.
de nadering of ontstaan van een hogedrukgebied.
Vraag 4 van 6 Punten waarde 2
Het weerbericht verwacht een windkracht van 5 Beaufort. Dit is een:
vrij krachtige wind.
harde wind.
matige wind.
Vraag 5 van 6 Punten waarde 2
U leest op de barometer af dat de luchtdruk geleidelijk toeneemt van 1020 hPa naar 1040 hPa.
Dit geeft aan:
de nadering of ontstaan van een lagedrukgebied.
de nadering van slecht weer.
de nadering of ontstaan van een hogedrukgebied.
Vraag 6 van 6 Punten waarde 2
U nadert een sluis die de verbinding vormt tussen twee kanalen met verschillend peil. Uit de gegevens in de Wateralmanak deel 2 blijkt dat aan uw zijde van de sluis het kanaalpeil gelijk is aan NAP+ 1 dm en aan de andere zijde gelijk is aan NAP+ 3 dm. Bij de sluis is een peilschaal aangebracht waarop u afleest dat de waterstand aan uw zijde van de sluis NAP - 1 dm is. Veronderstel dat de waterstand aan de andere zijde van de sluis gelijk is aan KP.
Uw schip zal bij het schutten in de sluis:
2 dm stijgen.
4 dm stijgen.
5 dm stijgen.
2 dm dalen.